Een psychose beïnvloedt waarnemen, denken en emoties. Daardoor beleeft iemand de werkelijkheid anders. De belangrijkste symptomen zijn: wanen, hallucinaties, problemen met samenhangend spreken, gedesorganiseerd gedrag en motivatieproblemen. Psychosen zijn kenmerkend voor een groep psychische stoornissen. In de DSM-5 worden die onder de term ‘schizofreniespectrum’ geschaard. In de zorgstandaard gebruiken we voor deze groep de term ‘psychotische stoornissen’.
Deze zorgstandaard richt zich tot professionals, patiënten en familie en/of naasten en beschrijft de zorg vanuit het perspectief van een patiënt uit de volgende doelgroepen:
- Mensen die hulp hebben gezocht en een (ultra) hoog risico (UHR) blijken te hebben om een (affectieve of niet-affectieve) psychose te krijgen en die te maken hebben met een recente aanzienlijke achteruitgang in sociaal functioneren. In de adolescentie en vroege volwassenheid treedt een eerste psychose het vaakst op. Voor de UHR-groep wordt daarom een leeftijd van 14-35 jaar aangehouden.
- Mensen van wie de symptomen hebben geleid tot de DSM-classificatie schizofrenie, schizofreniforme stoornis, schizoaffectieve stoornis, waanstoornis, kortdurende psychotische stoornis en psychotische stoornis niet anderszins omschreven (NAO): een niet-affectieve psychotische stoornis. Voor de zorg voor mensen met affectieve psychotische stoornissen, dat wil zeggen, een bipolaire of depressieve stoornis met psychotische kenmerken gelden de desbetreffende zorgstandaarden. In de praktijk lopen bij UHR en de eerste psychose de genoemde categorieën door elkaar omdat er nog geen definitieve diagnose kan worden gesteld.
Deze zorgstandaard is een algemeen raamwerk op hoofdlijnen voor de vroege onderkenning en preventie, diagnostiek, behandeling en herstel, participatie en re-integratie van mensen met een psychotische stoornis. Het beschrijft de norm waaraan goede zorg moet voldoen.
De herzieningsdatum was 26 oktober 2021 maar is 4 jaar opgeschoven omdat de richtlijn toen nog actueel was.